20655 |
rode kool |
rode kool:
roo-je kiel (L355p Peer),
rooie kiel (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
roede:
roj (L355p Peer)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3
|
26218 |
roedegaten |
asgaten:
asgaten (L355p Peer)
|
De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75]
II-3
|
26196 |
roegewant |
gevlucht:
gǝvløxt (L355p Peer
[(het wiekenwerk)]
),
kruis:
krɛ̄js (L355p Peer)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
het is gedaan:
wanneer ze iemand verrassen roepen ze ien twie drei
t es xədoaən (L355p Peer)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
kwak:
kwak (L355p Peer)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
soek, soek, tiet, tiet:
sūk, sūk, tīt, tīt (L355p Peer),
tie, tie, tie, tiet:
ti, ti, ti, tīt (L355p Peer),
tiet:
tīǝt (L355p Peer),
tiet, tiet:
tiǝt, tiǝt (L355p Peer),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L355p Peer)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
brok, brok, brok:
brok, brok, brok (L355p Peer),
kloek, kloek:
kluk, kluk (L355p Peer),
sjiep, sjiep:
šip, šip (L355p Peer),
tjiep:
tjī.p (L355p Peer),
tjiep, tjiep:
tjip, tjip (L355p Peer)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus:
kus, kus (L355p Peer),
kuus, kuus, kuus:
kus, kus, kus (L355p Peer)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lem, lem, lem:
lɛm, lɛm, lɛm (L355p Peer)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|