e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoenlepel aantrekker: aantrekker (Peer), schoenlepel: schoenlepel (Peer), schoentrekker: schoentrekker (Peer) Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)] III-1-3
schoenmaker schoenmaker: sxunmākǝr (Peer) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoffel schoffel: sxofǝl (Peer), sxǫfǝl (Peer), schoffeltje: sxofǝlkǝ (Peer) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: sxofǝlǝ(n) (Peer), sxǫfǝlǝ (Peer) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5
schoffelmachine schoffelmachine: sxǫfǝlmǝšin (Peer) Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51] I-5
schoftzadel zadel: zā.l (Peer) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokken stoten: stūtǝ (Peer) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schokschouderen de schouders omhoogtrekken: oewehr schaar omhoewehg trekken (Peer) Schouders ophalen (schokschouweren). [N 109 (2001)] III-1-2
schol schol: schol (Peer) schol [Willems (1885)] III-2-3
schommel schok: /  sjok (Peer), doffe o  n zjok (Peer), Met kermis. - [opg. is mv.!]  žokken (Peer), schommel: schômmel (Peer), suur: n sieër (Peer), sier (Peer), sīr (Peer), ən sier (Peer), /  sier (Peer), [NB L 360 en L 317: jokkel, L 355 normaal sier; suur komt nog iets noordelijker en/of westelijker voor].  suur (Peer) Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || schomel [SND (2006)] || schommel [SND (2006)] || Schommel. [Willems (1885)], [ZND 14 (1926)], [ZND 14 (1926)] III-3-2