33059 |
schoven binden |
binden:
be.ñ (L355p Peer),
opbinden:
ǫp˱benǝ (L355p Peer)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
33068 |
schoven opzetten in een hok |
opzetten:
ǫp˲zętǝ(n) (L355p Peer)
|
In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
18133 |
schram |
schram:
schrammen (L355p Peer),
streep:
striejehpen (L355p Peer)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schram:
schram (L355p Peer)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
schrede:
schr èë (L355p Peer),
schree (L355p Peer),
schré-e (L355p Peer)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwieken:
kwikǝ (L355p Peer),
schreeuwen:
sxrīǝvǝn (L355p Peer)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
21768 |
schrijven |
schrijven:
dah kunde met ink of met è poloewèt op papier of op iets anders
schrijven (L355p Peer)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
ps. bij benadering omgespeld volgens Grootaers.
schreͅkkəljōͅər (L355p Peer),
ps. omgespeld volgens Frings.
sxeͅkkeͅljø͂ͅr (L355p Peer)
|
Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19536 |
schrobbezem |
bezem:
m.
bɛsəm (L355p Peer),
schrobborstel:
sxroͅp˂boͅrstel (L355p Peer)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19411 |
schroeien |
schroeien:
sxrōi̯ən (L355p Peer),
verschrillen:
verschrällən (L355p Peer, ...
L355p Peer),
verschroeien:
vərsxrōiən (L355p Peer),
vərsxrōi̯ən (L355p Peer)
|
schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|