e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vaatdoek schotelvod: sxōtəlvoͅt (Peer) zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)] III-2-1
vademen doorkrijgen: dōrkręjǝn (Peer) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader pa: pa (Peer), vader: vaadər (Peer), vader (Peer), vaier (Peer), vojer (Peer) vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
vagina, geslachtsorgaan van de merrie vazel: vā.zǝl (Peer) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
vallen vallen: vallen (Peer, ... ), [~an]  vallen (Peer) vallen [ZND 46 (1946)], [ZND m] III-1-2
van hoge afkomst van hoge afkomst: van hoech aafkomst (Peer), van hoege aafkeumst (Peer), van hoege aefkomst (Peer) van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)] III-2-2
van katoen geven buzze geven, kemp,: het zal dreud kosten (Peer), het zal katuin kosten (Peer), het zal speeksel kosten (Peer), ketoen geven (Peer), we moete er forsch achter zètte (Peer), we moete katoun gève (Peer) welke uitdrukkingen kent uw dialect om te zeggen dat we er kracht of drift moeten achter zetten om klaar te komen; sommige dialecten zeggen b.v. we zullen moeten katoen geven (of: hem katoen geven, of: van katoen geven), lament geven [ZND 41 (1943)] III-1-4
van veren wisselen rijzen: rē̜i̯zǝ (Peer), ręi̯.zǝ (Peer), ręi̯zǝn (Peer) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vang vang: vaŋ (Peer) Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.] II-3
vangbalk vangbalk: vaŋbalǝk (Peer) De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.] II-3