26005 |
voorweeg |
achterkant:
axtǝrkant (L355p Peer)
|
De zijde van de molenkast waar zich trap en ingang bevinden. Zie ook afb. 22. [N O, 45a; A 42A, 97; Sche 16]
II-3
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
veerzangers (L355p Peer)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19712 |
vork |
ket:
keͅt (L355p Peer),
verket:
fərkeͅt (L355p Peer),
vərkøͅt (L355p Peer)
|
vork (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
25202 |
vorst, het vriezen |
vreer:
de vreer
də vrēr (L355p Peer)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24397 |
vos |
vos:
vos (L355p Peer)
|
vos [Willems (1885)]
III-4-2
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vuš (L355p Peer)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
23508 |
votiefmis |
votiefmis:
votiefmes (L355p Peer)
|
Een mis die gesticht is krachtens een gelofte, votiefmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18279 |
vouw |
vouw:
ən vān (twiə vānən) (L355p Peer)
|
vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
33693 |
vredewis |
vrijmei:
vrijmei (L355p Peer)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21398 |
vreemde (man) |
<uitdr.> van bo dat hem komt weet in het dorp niemand:
van boe dat ’m kèmt wit in ’t dorp niemand (L355p Peer),
vreemde, een ~:
das ne vreemde (L355p Peer),
ənə vrɛ̄mdə (L355p Peer)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)] || Noem het (dialect)woord voor: iemand uit den vreemde? [vreemdeling] [N 102 (1998)]
III-3-1
|