| 34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gɛrm (L355p Peer)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
| 34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (L355p Peer),
gęrǝm (L355p Peer),
gɛrm (L355p Peer),
ou:
hǭǝ (L355p Peer),
ou̯ (L355p Peer)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
| 34308 |
vrouwelijk varken |
gelt:
ge.lt (L355p Peer),
zoog:
zō.x (L355p Peer),
zōx (L355p Peer)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
douven (L355p Peer),
douvin (L355p Peer),
dòu`ven (L355p Peer),
duivinnetje:
duivinneke (L355p Peer),
wijfje:
wijfke (L355p Peer)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Een duivinne (vrouwelijke duif). [ZND 01u (1924)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 34543 |
vrouwelijke eend |
hen:
hen (L355p Peer)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
| 34550 |
vrouwelijke gans |
hen:
hen (L355p Peer)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
| 34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gɛ̄t (L355p Peer)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
| 19961 |
vrouwelijke hond, teef |
teef:
tēv (L355p Peer),
wijfje:
weͅi̯fkə (L355p Peer),
wijfke (L355p Peer)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
| 20124 |
vrouwelijke kat |
moederkat:
mui.ərkát (L355p Peer),
moerkat:
moerkat (L355p Peer, ...
L355p Peer),
moerkatje:
moerketje (L355p Peer)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
| 34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L355p Peer),
hɛn (L355p Peer),
hoen:
hun (L355p Peer)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|