e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerin boerin: buren (Peer) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6
bof dikoor: dikoewer (Peer), dikoër (Peer) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)] III-1-2
bok staan bij haasje-over bok staan: /  bok staan (Peer) haasje over [SND (2006)] III-3-2
bokking bokkem: bekim (Peer), bikkim (Peer) bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] III-2-3
bolle wangen bolle wangen: bolwangen (Peer), hangwangen: Dah moet aarig verveldend zijn.  hangwangen (Peer) Bolle wangen (toetwangen, appel-wangen, volle maan, kakwangen). [N 109 (2001)] III-1-1
bolster van de okkernoot bolster: bolster (Peer) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bomgat, spongat bom: bom (Peer) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bonkelaar van het staakijzer bonkel: bǫŋkǝl (Peer) Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55] II-3
bonnet bonnet (<oudfr.): bonnet (Peer) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3
bont als apart kledingstuk pels: pels (Peer) pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3