21178 |
boot(je) |
boot(je):
boeteke (L355p Peer),
bootje (L355p Peer),
boëtje (L355p Peer),
butəkə (L355p Peer)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telloor:
teͅlīr (L355p Peer),
təlūr (L355p Peer)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
sierrekje:
sīrreͅkskə (L355p Peer)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
berg blijven (L355p Peer),
bèrich blijven veer iemend (L355p Peer),
è is kort
bèrg(ch) blijve vère iement (L355p Peer)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
19563 |
borrelglaasje |
borrel:
ne borrel
⁄boͅrəl (L355p Peer)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bø̜rst (L355p Peer),
b˙ǫst (L355p Peer)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
17578 |
borstelig haar |
pinnetjeshaar:
B.v. pinnekeshoar, ig zaa ze nie geer hemmen.
pinnekeshoar (L355p Peer)
|
Borstelig haar (stekelhaar, pinhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich hêm ene kaa oppe borst (L355p Peer)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L355p Peer)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫrstrim (L355p Peer),
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (L355p Peer)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|