e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braambes braamberen: brombeer (Peer), ^ moet boven de € staan (tweetoppig?)  brōmbēͅ^rə (Peer), zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)  brōu̯bērən (Peer) braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01u (1924)], [ZND m] III-4-3
braambessen braamberen: brombē.rǝ (Peer) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik braamberenbos: bromberenbos (Peer), braamberenstruik: brombeerenstrouk (Peer) braam (struik) [ZND 32 (1939)] III-4-3
braden braden: braaiën (Peer), vliež brojen (Peer), vliež brouiēn (Peer), ie is lang gevolgd van e klank (ui heeft meer de e klank)  vlies bruie (Peer) vlees braden en vlees bakken [Willems (1885)], [ZND 22 (1936)] III-2-3
bramenvlaai brombeervlaai: Syst. Frings  brombɛ̄rvlāi̯ (Peer), bromberenvlaai: Syst. Frings  brombɛ̄rəvlāi̯ (Peer) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brandblaar brandblaar: brandblø͂ͅr (Peer) een brandblaar [ZND 45 (1946)] III-1-2
branden branden: branə (Peer), branən (Peer) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout brandhout: branthaat (Peer), branthāt (Peer, ... ), branthø&#x0304t (Peer, ... ), kluppeltjes: kluppelkes (Peer), knabben: knabbe (Peer), knabben (Peer, ... ), knabə (Peer, ... ), stoofhout: stoofhaat (Peer), stoofknabben: stōfknabə (Peer, ... ) [Lk 02 (1953)] [ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie kluis: kluis (Peer) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandnetel netel: netel (Peer), nētelen (Peer), nētǝl (Peer) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3