21118 |
bundel groenten |
bussel:
bissel (L355p Peer)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
24459 |
bunzing |
fis:
fes (L355p Peer),
fis (L355p Peer)
|
bunzing [ZND 01u (1924)], [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
bergemiester (L355p Peer),
bergemīster (L355p Peer),
birgemiester (L355p Peer)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
poeder:
pojer (L355p Peer),
pooier (L355p Peer),
pooiër (L355p Peer),
poər (L355p Peer)
|
buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
busseltje:
besǝlkǝ (L355p Peer),
scharsel:
sxārsǝl (L355p Peer)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
kepselschoof:
kɛpsǝlsxuf (L355p Peer),
kortbussel:
kǫrtbøsǝl (L355p Peer),
krombussel:
krǫmbesǝl (L355p Peer)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
armvol:
hęlǝvǝr (L355p Peer),
bos:
bǫs (L355p Peer),
botte (fr.):
bǫt (L355p Peer),
bussel:
besǝl (L355p Peer),
schoof:
sxui̯ǝf (L355p Peer
[(mv sxiǝf)]
)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
bustehouder:
bustenhouder (L355p Peer)
|
Meisjesondergoed, meisjeshemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
buurman:
boerman (L355p Peer),
gebuur:
`t es van mine nonk, van min Moen, van de geboer (L355p Peer),
geboer (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer),
gəbīr (L355p Peer),
tis van m`n nonk, van m`n moen, van de geboer (L355p Peer),
gebuurman:
`t is van Nonk, van m`n moen van aze geboerman (L355p Peer),
geboer man (L355p Peer),
gebuurmens:
geboermins (L355p Peer)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
gebuur:
hè woeènt in de geboer (L355p Peer),
héh woent in de geboer (L355p Peer),
lange oe
hè woent in ne geboer (L355p Peer)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|