e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de mis doen mis doen: mes doen (Peer), mis opdragen: mes opdragen (Peer) De mis doen, opdragen. [N 96B (1989)] III-3-3
de missie preken missie (<fr.) preken: missiepreken (Peer) De missie preken. [N 96B (1989)] III-3-3
de morgen luiden het morgenklokje kleppen: et mergeklekske klept veer den angelus (Peer) Het angelus luiden in de ochtend [de morgenklok?] [het luidt......?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de portiuncula-aflaat verdienen portiunculen: porsjonkela (Peer) De portiuncula-aflaat, die verdiend kon worden op het Portiunculafeest op 2 augustus [portsiónkela-ablas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de roepen eerste roep: de eerste ro-ep (Peer), deeerste roep (Peer), den īersten roep (Peer), roep: rop (Peer) Hoe noem je de afkondiging van het aanstaande huwelijk in de zondagsmis? De eerste ..., de tweede ... [ZND 41 (1943)] III-3-3
de roepen krijgen geroepen worden: geroppen (Peer), ze zijn al eens gerope (Peer), van de preekstoel afvallen: ze zijn al van de preekstoel aafgevallen (Peer), van de preekstoel rollen: hè rolt van de preekstoel af (Peer) Wat zegt men van de verloofden als hun huwelijk in de zondagsmis is afgekondigd? Ze zijn al eens ..., al twee keer ... [ZND 41 (1943)] III-3-3
de rozenkrans bidden bij een overledene rozenkrans beden bij een overledene: roeezekrans bieen bij n overledene (Peer) De Rozenkrans (= 3 Rozenhoedjes) bidden bij een overledene. [N 96B (1989)] III-3-3
de stal uitmesten uitdoen: ōu̯.tun (Peer), uitschieten: ou̯tsxitǝn (Peer) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de stortkar doen achteroverslaan opkappen: ǫpkapǝ (Peer) De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88] I-13
de was blauwen blauwselen: blø͂ͅtsələ (Peer) blauwen [ZND 08 (1925)] III-2-1