24138 |
dons, nestveren |
dons:
dōns (L355p Peer),
duivelshaar:
dievelshoar (L355p Peer),
dyvelshör (L355p Peer)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
er geweest:
znd 23, 022b;
er geweest (L355p Peer),
naar pierenland:
znd 23, 022b;
naor piereland (L355p Peer),
vertrokken:
znd 23, 022b;
vertrokken (L355p Peer),
ze hebben hem zijn haver ingegeven?:
znd 23, 022b;
ze hemmen him zin haver ingegaiven (L355p Peer)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doet (L355p Peer),
doëd (L355p Peer),
dōēd (L355p Peer)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dōēt (L355p Peer),
dôêt (L355p Peer)
|
dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
doed (L355p Peer),
doet (L355p Peer),
dōēd (L355p Peer)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskist (L355p Peer),
doeetskist (L355p Peer),
zerk:
znd 33, 38;
zerk (L355p Peer)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
bij familie
du.ətskist (L355p Peer),
znd 33, 38;
doedskist (L355p Peer),
doeetskist (L355p Peer),
kist:
niet bij familie
kist (L355p Peer),
zerk:
znd 33, 38;
zerk (L355p Peer)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-3-3
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
de doeedsklok lauwt (L355p Peer)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17787 |
doof |
doof:
hè is zoë doëf as iene pot (L355p Peer)
|
hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
17788 |
doofstom |
doofstom:
doeefstom (L355p Peer),
dōēfstom (L355p Peer)
|
Hij is doofstom [ZND 33 (1940)]
III-1-1
|