33982 |
draagriem |
licht:
lext (L355p Peer)
|
Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70]
I-10
|
23865 |
draagriem van het kerkvaandel |
vlaggenriem:
vlaggeriem (L355p Peer)
|
De riem waarmee het vaandel gedragen wordt [vanehelp]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34255 |
draaiende karnton |
rolvat:
rǫlvāt (L355p Peer)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33727 |
draaihek |
poort:
pōrt (L355p Peer)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
34160 |
drachtig |
drachtig:
draxtex (L355p Peer)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (L355p Peer)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
rān (L355p Peer)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
dragen (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer),
drāgən (L355p Peer)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
23867 |
drager van het baldakijn |
baldakijndrager:
baldakijndragers (L355p Peer)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vlaggendrager:
vlaggendrager (L355p Peer)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|