e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glazuur uitdr. goede gezonde tanden glinsteren in de mond: B.v. Goei gezonh taan die glinsteren inne mond.  goei gezonh taan die glinsteren inne mond (Peer) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)] III-1-1
gleiswerk aardewerk: ē̜rdǝwęrk (Peer) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
glijden glijden: glijën (Peer), slibberen: slebberen (Peer), slebbərən (Peer) Glijden. [Willems (1885)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)] III-1-2, III-3-2
glimlachen achter zijn mond lachen: achter zijn mond lachen (Peer), achter zijn tanden lachen: he lacht achter zen taan (Peer), glimlachen: glimlachen (Peer), greilachen: wnt V, 644: greien: krijten, schreien  greilachen (Peer), grijnlachen: grienlachen (Peer), schoon lachen: schoeën lachen (Peer) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] III-1-4
glimworm glimworm: glimwèrm (Peer, ... ), lichtmade: leͅxtmāi (Peer), lichtworm: ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299  leͅxtwärm (Peer) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)] III-4-2
gloria gloria (lat.): glorieja (Peer) De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3
godslamp godslamp: godslamp (Peer) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
goed liggen goed: gut (Peer) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goede vrijdag goede vrijdag: goeje vrijdaag (Peer) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede week goede week: gooij week (Peer) De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)] III-3-3