28512 |
een baard maken |
buiten om liggen:
būtǝn om legǝ (L381b Peij)
|
Het vormen van een tros bijen rond het vlieggat tegen de ingang en soms aan de randen van de vliegplank. Het is een voorteken tot zwermen. Een splitsing van het volk is op komst. Daarom gaan de werksters alvast bij duizenden rond het vlieggat hangen, poot-in-kaak. Ook tal van haalbijen sluiten zich bij de tros of baard aan, wachtend op het moment van uitzwermen. [N 63, 30a]
II-6
|
34541 |
een ei afpellen |
(de) schaal deraf doen:
dǝ šāl dǝrāf dōn (L381b Peij)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
28628 |
een koningin opzetten |
een andere koningin geven:
ǝn aŋǝrǝ kø̜nǝgen gęjvǝ (L381b Peij)
|
Een moerloos volk een koningin geven. [N 63, 100c; monogr.]
II-6
|
28497 |
een redcel aanzetten |
dop aanzetten:
dop ānzętǝ (L381b Peij)
|
Het uitbouwen van een werkstercel tot een koninginnedop of moerdop in geval van plotselinge moerloosheid. Een werkbijlarve moet dan koningin worden. Ze wordt gevoerd met koninginnevoedsel. [N 63, 61c]
II-6
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
uitdiepen:
ūtdēpǝ (L381b Peij),
vegen:
vē̜gǝ (L381b Peij)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
32707 |
een weide scheuren |
scheuren:
šøę̄rǝ (L381b Peij)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
hoeieren:
hui̯ǝrǝ (L381b Peij)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
28606 |
een zwerm opvangen |
vaten:
vātǝ (L381b Peij)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
33414 |
eendenhok |
eendenkooi:
ēnjǝkōi̯ (L381b Peij),
eendenstal:
ē̜ ̞njǝstal (L381b Peij)
|
Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j]
I-6
|
28510 |
eerste nazwerm |
endeling:
ɛnjǝleŋ (L381b Peij),
jonge zwerm:
joŋǝ zwɛrm (L381b Peij),
nazwerm:
nǭzwɛrm (L381b Peij)
|
De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.]
II-6
|