20528 |
afkoken |
kort:
kort (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21158 |
afrit |
afrit:
aafrit (L381b Pey)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33485 |
afslaan, van noten |
slaan:
slâôn (L381b Pey)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
19701 |
afwas |
afwas:
āfwas (L381b Pey),
spoel:
spø̄l (L381b Pey)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
āfwasə (L381b Pey, ...
L381b Pey),
spoelen:
spø̄lə (L381b Pey)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
spoelbak:
speulbak (L381b Pey)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelwater:
šutəlwātər (L381b Pey),
spoelwater:
spø̄lwātər (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
24870 |
akkerwinde |
boekweitwinde:
bo:k6s=boekweit
bo:kəs-wènj (L381b Pey)
|
akkerwinde [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Allerhèlge (L381b Pey),
allerhèllige (L381b Pey)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
Allerzieèle (L381b Pey),
allerzîêle (L381b Pey)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|