19076 |
knoest |
aanwas:
àànwas (L381b Pey),
knoest:
knoest (L381b Pey)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
knoflook:
knôflouk (L381b Pey)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kotjes:
kuutjes (L381b Pey),
kuiltjes:
kuulkes (L381b Pey)
|
De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
24723 |
knop waaruit twijg groeit |
knop:
knöp (L381b Pey),
oog:
ôûch (L381b Pey)
|
De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24849 |
knotten van wilgen |
knotten:
knotte (L381b Pey)
|
het knotten van wilgen, d.w.z. een wilg zodanig snoeien dat er een knotwilg ontstaat [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24871 |
koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
vele kennen hier geen naam voor, degene die haar wel kennen zeggen aldus
koekoeksblom (L381b Pey)
|
echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
25224 |
koele wind |
het is koel:
keul zeen (L381b Pey),
koele wind:
keule windj (L381b Pey)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (L381b Pey)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaoke (L381b Pey, ...
L381b Pey,
L381b Pey)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
24322 |
konijnenhol |
konijnspijp:
knienspiep (L381b Pey)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|