24629 |
bloembol |
bloemenbol:
blôômeból (L381b Pey)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
knop (mv.):
knöp (L381b Pey)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33507 |
blutsen, van een appel |
bluts:
blöts (L381b Pey)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
bult:
böltje (L381b Pey),
knobbeltje:
knubbelke (L381b Pey)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24569 |
boeket |
busseltje:
bösselke (L381b Pey)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19773 |
boenen |
boenen:
bunə (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
meubels en vloerzeil met behulp van was en een doek glimmend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19774 |
boenwas |
boenwas:
bunwas (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
de was waarmee meubels en vloerzeil glimmend gemaakt worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalg:
zwalch (L381b Pey, ...
L381b Pey),
zwallog (L381b Pey)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw [DC 35 (1963)]
III-4-1
|
18209 |
boezeroen |
hemd:
humme (L381b Pey)
|
Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bögəm (L381b Pey),
bökkem (L381b Pey),
haring:
hieering (L381b Pey)
|
haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|