17819 |
staan |
staan:
staon (L381b Pey, ...
L381b Pey),
stoan (L381b Pey)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
stert (L381b Pey, ...
L381b Pey),
stĕrt (L381b Pey)
|
staart [DC 02 (1932)]
III-4-2
|
21749 |
stadsomroeper |
klepperman:
klipperman (L381b Pey)
|
de persoon die in een stad of dorp gemeentelijke berichtgeving mondeling bekend maakt [stadsomroeper, belleman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21135 |
stallen |
stallen:
stalle (L381b Pey)
|
[voertuigen, rijwielen enz.] in een garage of bewaarplaats zetten [stallen, stationeren, garen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24579 |
stam van de boom |
bol:
böl (L381b Pey),
stam:
stam (L381b Pey)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24728 |
stam van de knotwilg |
kok:
zo noemt men het ook
kŏk (L381b Pey),
wilgenkok:
wilgekok (L381b Pey)
|
de ± 2 m. hoge stam van de knotwilg [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
staasje (L381b Pey)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gang, gangetje:
gengske (L381b Pey),
gats, gatsje:
getske (L381b Pey),
steeg, steegje:
steeg (L381b Pey),
steegske (L381b Pey)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
20942 |
steen |
kern:
kéér (L381b Pey),
steen:
stein (L381b Pey)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
19637 |
steenkool |
kolen:
koalə (L381b Pey)
|
kolen [DC 35 (1963)]
III-2-1
|