20497 |
veelvraat |
kuus:
kuusj (L381b Pey),
varken:
verkə (L381b Pey),
vreetzak:
vreetzak (L381b Pey),
vréétzak (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24944 |
veenlaag |
moos:
moesj (L381b Pey)
|
laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24262 |
veer |
veer:
véére (L381b Pey)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20943 |
vel op melk |
vel:
vĕl (L381b Pey)
|
velletje van melk [DC 39 (1965)]
III-2-3
|
24919 |
veld, open land |
veld:
veldj (L381b Pey),
veltj (L381b Pey)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21742 |
veldfles |
veldfles:
veldfles (L381b Pey)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
akkermannetje:
akkermenke (L381b Pey),
leeuwerik:
lièuwerik (L381b Pey),
liewerk:
līĕwer(ə)k (L381b Pey),
veldleeuwerik:
veldjléëwerik (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
20660 |
venkel |
venkel:
fenkel (L381b Pey)
|
Venkel; een tweejarig of overblijvend kruid met een ronde gestreepte stengel, tot 1.50 m hoog; de bloemen zijn geel, de zaden langwerpig, geelgrijs en gegroefd; de gedroogde blaadjes of zaadjes worden als specerij gebruikt (venkel, vennekool, foele). [N 82 (1981)]
I-7
|
24634 |
verdord |
dor:
dor (L381b Pey),
kapot:
kapot (L381b Pey)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19597 |
vergiet |
zij:
zie (L381b Pey),
zie: (L381b Pey),
zī (L381b Pey),
zijschotel:
siejsjôttel (L381b Pey)
|
Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|