| 24925 |
laag grond |
laag:
laag (Q161p Piringen),
loag (Q161p Piringen)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
| 33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
re.ŋk (Q161p Piringen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
| 33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lęi̯xtǝ (Q161p Piringen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
| 34581 |
ladderboom |
boom:
(mv)
bø̜i̯m (Q161p Piringen)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
| 27367 |
laden |
laden:
lǫi̯ǝ (Q161p Piringen)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
| 27854 |
lading |
vracht:
vrā.x (Q161p Piringen)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
| 18147 |
lam |
lam:
la.mp (Q161p Piringen),
laam (Q161p Piringen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
| 34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q161p Piringen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q161p Piringen, ...
Q161p Piringen)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
| 21578 |
land |
land:
laand (Q161p Piringen)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|