33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stār (Q161p Piringen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wit (Q161p Piringen)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
witte kabuis:
wit kəbōͅ.əs (Q161p Piringen),
witə kəbōͅ.əs (Q161p Piringen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikstetje (Q161p Piringen, ...
Q161p Piringen)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q161p Piringen)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
21267 |
woord |
woord:
wuət (Q161p Piringen)
|
woord [RND]
III-3-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫtǝl (Q161p Piringen)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
hofpoten:
huoͅgpoͅu̯tə (Q161p Piringen)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
wreef:
wrijf (Q161p Piringen)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17888 |
wroeten |
wroelen:
vrylǝ (Q161p Piringen)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|