24438 |
adder |
adder:
oar (L387p Posterholt),
WLD
adder (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] || nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24774 |
adelaarsvaren |
varen:
WLD
vaare (L387p Posterholt)
|
Adelaarsvaren, (pteridium aquilinum). Grote, forse varenplant met een dikke, zwarte, diep in de grond kruipende wortelstok, waarin van afstand tot afstand sterk samengestelde veren rijzen, die op gunstige groeiplaatsen wel meer dan 2 m hoog kunnen worden. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17781 |
adem |
adem:
oam (L387p Posterholt)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
aome (L387p Posterholt),
asemen:
oasemen (L387p Posterholt)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (L387p Posterholt),
oar (L387p Posterholt),
oare (L387p Posterholt)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
atvent (L387p Posterholt)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30714 |
afbijten |
afbijten:
āf˱bītǝ (L387p Posterholt)
|
Oude verflagen met behulp van een afbijtmiddel verwijderen. Zie ook het lemma ɛafbijtenɛ in wld II.9, pag. 209.' [N 56, 55]
II-12
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L387p Posterholt)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
30390 |
afdeklat |
afdeklatje:
āf˱deklɛtšǝ (L387p Posterholt),
pleisterlatje:
plīstǝrlɛtšǝ (L387p Posterholt)
|
Latje dat als afdekking op de trapboom tegen de muur wordt gespijkerd. [N 55, 102]
II-9
|
30393 |
afdektrede |
afschermplankje:
āfšɛrǝmplɛŋkskǝ (L387p Posterholt)
|
Plankje dat de bovenzijde van de trede geheel of gedeeltelijk bedekt en voorkomt dat tijdens het aftimmeren van de vertrekken de treden door het bouwvakpersoneel worden beschadigd. [N 55, 105]
II-9
|