e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijne blokschaaf blokschaaf: [blokschaaf] (Posterholt) Blokschaaf met dubbele beitel die wordt gebruikt om het hout zeer glad af te schaven. [N 53, 57; monogr.] II-12
fijne hagel fijne hagel: fiene haagel (Posterholt) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
fijt fijt: fiet (Posterholt, ... ) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] || nagelontsteking: Etterige ontsteking van het nagelbed van een vinger (vloem, hondsblein) (of: bloem?). [N 84 (1981)] III-1-2
filet, haas haas: haas (Posterholt) lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] III-2-3
filiaal filiaal (<fr.): filiaal (Posterholt) de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1
fineermes fineermes: finērmɛts (Posterholt) Mes met scherpe punt, waarmee men fineer snijdt. [N 56, 35] II-12
fineerpers fineerpers: finērpɛrš (Posterholt) Pers waarin het werkstuk met het opgelijmd fineer wordt vastgeklemd tot het droog is. [N 56, 33b] II-12
fineerzaag fineerzeeg: finērzē̜x (Posterholt) Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.] II-12
fineren fineren: finērǝ (Posterholt) Een meubelstuk met fineerhout beplakken. [N 56, 20a; monogr.] II-12
fladderen fladderen: fladdere (Posterholt) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1