22918 |
gelijkspelen add. |
kwijt en gelijk zijn:
Vr zeen kwiet en geliek.
kwiet en geliek (L387p Posterholt)
|
Quitte.
III-3-2
|
31884 |
gelijkvijlen, gelijkraspen |
aanvijlen:
ānvīlǝ (L387p Posterholt)
|
Met een houtvijl of houtrasp een werkstuk mooi gelijkmaken, bijvoorbeeld nadat onderdelen daarvan zijn samengevoegd. [N 53, 158c]
II-12
|
23949 |
gelofte |
gelofte:
gelofte (L387p Posterholt)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23880 |
geloftegeschenk |
ex-voto (<lat.):
exvoote (L387p Posterholt)
|
Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
geloof (L387p Posterholt),
gelouf (L387p Posterholt)
|
geloof [SGV (1914)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23710 |
geloofd zij jezus christus |
geloofd zij jezus christus:
geloof zei jezus christis (L387p Posterholt)
|
De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
geluiven (L387p Posterholt)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
gluive (L387p Posterholt)
|
Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen:
ròòmele (L387p Posterholt),
rómele (L387p Posterholt)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17710 |
geluidloos een wind laten |
ene over de sokken laten (gaan):
eine euver de zök laote gaon (L387p Posterholt)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|