24979 |
grenzen |
grenzen:
grenze (L387p Posterholt)
|
tegen elkaar liggen, gezegd van stukken land of staten [grenzen, renen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20645 |
griesmeelpudding |
griesmeelpudding:
griesmaelpudding (L387p Posterholt)
|
Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21495 |
griffel |
griffel:
gruffel (L387p Posterholt)
|
een stift van leisteen om daarmee op een lei te schrijven [griffel, griffie, grift, touche, cijferpen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19024 |
grijns |
grijns:
griens (L387p Posterholt)
|
grijns [grijnst] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18880 |
grijnzen |
grijnslachen:
grijnslache (L387p Posterholt),
grijnzen:
grienze (L387p Posterholt)
|
grijnzen [SGV (1914)] || spottend lachen soms met een onaangename vertrekking van het gezicht [grijzen, blieken, blikken, grijzen, griemen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25799 |
grijpen |
gisten:
gestǝ (L387p Posterholt)
|
Gezegd van het brouwsel. De eerste verschijnselen van de gisting vertonen. Uit de woordtypen "gijlen", "gären" en "gisten" blijkt dat de invullers uit die plaatsen geen specifiek woord kennen voor het begin van de gisting. [N 35, 67; monogr.]
II-2
|
24451 |
grijpen door roofdieren |
vastklampen:
WLD
vastklampe (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17906 |
grijpen naar |
grijpen:
griepe (L387p Posterholt)
|
grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
22285 |
grijze duif |
vale, een ~:
Sub DUIF.
`n vaal (L387p Posterholt)
|
Grijze duif.
III-3-2
|
18888 |
gril |
gril:
gril (L387p Posterholt)
|
een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)]
III-1-4
|