25242 |
andere soorten sneeuw |
sneeuw:
sneeuw
sjnee (L387p Posterholt)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andievi (L387p Posterholt),
andivie (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
[DC 69 (1994)]
I-7
|
30440 |
andreaskruis |
andreaskruis:
andrējaskrø̜jts (L387p Posterholt)
|
Kruis van regellatten van 5 x 7 cm die dwars op de richting van de balken tussen de balken van een balklaag worden aangebracht en van de bovenkant van de ene balk tot de onderkant van de andere lopen. Het andreaskruis voorkomt het doorbuigen en het zijdelings kromtrekken van de ribben. Het aanbrengen van een andreaskruis werd in Q 121c 'de balken schoren' ('dǝ balǝkǝ šōrǝ') genoemd. [N 54, 142a]
II-9
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
WLD
angel (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelusklokje:
angelusklèùkske (L387p Posterholt)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23449 |
angelustorentje |
torentje:
turke (L387p Posterholt)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angs (L387p Posterholt),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
angst (L387p Posterholt),
schijt:
sjiet (L387p Posterholt)
|
angst [SGV (1914)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
kruidnagel:
-
kroetneegel (L387p Posterholt),
violet:
Anjer
flet (L387p Posterholt),
WLD \'= anjer\'
flet (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
anjer [N 92 (1982)] || tuinanjer [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
anker (L387p Posterholt),
schootanker:
šūǝt˱aŋkǝr (L387p Posterholt),
sieranker:
sīraŋkǝr (L387p Posterholt),
strijkanker:
štrīk˱aŋkǝr (L387p Posterholt)
|
anker [SGV (1914)] || Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9, III-3-1
|
25258 |
anker, maat van 1/4 aam (39 l.) |
anker:
anker (L387p Posterholt)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 39 liter = 1/4 aam [anker, kannetje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|