e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoektand oogtand: augtanjtj (Posterholt) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoepel reep: reip (Posterholt, ... ), Eig. ijzeren band om ton of wiel; vaak ook fietsvelg.  reip (Posterholt) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || hoepel [SGV (1914)] || Hoepel. || Hoepelen. III-3-2
hoepelen repen: reipe (Posterholt), reipe(n) (Posterholt) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)] III-3-2
hoepelrok repenrok: reiperok (Posterholt) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoest hoest: hoost (Posterholt) hoest [SGV (1914)] III-1-2
hoesten hoesten: hooste (Posterholt) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt gaffel: gafǝl (Posterholt) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoge herenschoen hoge schoen: hoog sjoon (Posterholt) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3
hoge hoed hoge hoed: hogehòòd (Posterholt) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-1-3
hoge hoed bij begrafenis hoge hoed: hogehòòd (Posterholt) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-2-2