32081 |
arabische gom |
arabische gom:
arābesǝ gø̜m (L387p Posterholt)
|
Witte schellak voor het stoppen van gaatjes. [N 54, 1j; monogr.]
II-12
|
21848 |
arbeid |
werken:
wirke (L387p Posterholt)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
30265 |
architraaf |
architraaf:
aršitrāf (L387p Posterholt),
chambranle:
šǝbraŋ (L387p Posterholt)
|
Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.]
II-9
|
32068 |
architraafspijker |
steeknagel:
štē̜knāgǝl (L387p Posterholt
[(meervoud: stē̜knē̜gǝl)]
)
|
Spijker met verloren kop waarmee de omlijsting van een deur- of raamkozijn wordt vastgezet. Zie ook het lemma ɛarchitraafɛ in wld II.9, pag. 116. Volgens de respondenten uit Stein (Q 15), Bilzen (Q 83) en Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 18/14; ze waren dan dus 1.5 duim (3.5 tot 4 cm) lang.' [N 54, 16c]
II-12
|
24937 |
arduin, hardsteen |
hardsteen:
hardsjtein (L387p Posterholt)
|
hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25272 |
are, maat van 100 m2 |
are:
aar (L387p Posterholt)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (L387p Posterholt)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (L387p Posterholt)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
30399 |
arm schaven |
arm schaven:
ɛrǝm šāvǝ (L387p Posterholt),
lam schaven:
lām šāvǝ (L387p Posterholt)
|
De stootborden aan de bovenkant, dus aan de zijde waar zij de trede raken, een weinig rondschaven teneinde kraken tegen te gaan. [N 55, 111b] || Een deur langs de diktezijde schuin afschaven, opdat ze beter sluit in de sponning van het kozijn. [N 53, 104]
II-12, II-9
|
18239 |
armband |
armband:
armbandj (L387p Posterholt)
|
band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|