28769 |
keper |
keper:
kē̜pǝr (L387p Posterholt)
|
Elk van de balkjes van ongeveer 5 x 7 cm dikte, die op 50 cm afstand van elkaar verticaal over de gordingen worden gespijkerd. Zie ook afb. 49o. [N 54, 175; monogr.; div.]
II-9
|
21283 |
kerel |
kerel:
keerel (L387p Posterholt),
kɛ.rəl (L387p Posterholt)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
draaien:
drɛi̯ǝ (L387p Posterholt)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
héé waas te vreug in de kirk (L387p Posterholt),
kirk (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || kerk [SGV (1914)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
23368 |
kerkbank |
bank:
bank (L387p Posterholt)
|
Één zon bank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23366 |
kerkbanken |
banken:
benk (L387p Posterholt)
|
De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23530 |
kerkboek |
kerkboek:
kirkbook (L387p Posterholt)
|
Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23347 |
kerkdeur |
hoofdingang:
hoofingang (L387p Posterholt)
|
De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23302 |
kerkgang |
kerkgang:
kirkgank (L387p Posterholt)
|
De eerste gang naar de kerk die de moeder deed na de bevalling, kerkgang [kèrkegank, kirchejank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23576 |
kerkgezang |
gezang:
gezang (L387p Posterholt)
|
Een gezang, zang [jezank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|