24039 |
kruinschering |
tonsuur (<fr.):
tonzuur (L387p Posterholt)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
WLD
bòòterbloom (L387p Posterholt)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
kruuts (L387p Posterholt)
|
kruis [SGV (1914)]
III-3-3
|
22476 |
kruis of munt |
kop of munt:
Sub KRUIS.
kop af muntj (L387p Posterholt),
kruis of munt:
kruus of muntj oomsjmiete (L387p Posterholt),
Sub KRUIS.
kruuts af muntj (L387p Posterholt)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] || Kruis of munt.
III-3-2
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
krusefiks (L387p Posterholt),
kruis:
kruuts (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt,
L387p Posterholt,
L387p Posterholt),
kruislieveheer:
kruutslivenhiër (L387p Posterholt)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
knoersel:
knōrzjəl (L387p Posterholt),
WLD = kruisbes
knoorsjel (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
kruisbes [N 92 (1982)]
I-7
|
24656 |
kruisbladige wolfsmelk |
molleplant:
Euphorbia peplus Ll.
molleplantj (L387p Posterholt),
WLD
mòòleplant (L387p Posterholt)
|
Kruidsbladwolfsmelk (euphorbia lathyrus). Forse plant van 1 m hoogte, met grote, vaak 6-8 cm lange en omstreeks 2 cm brede, grijsachtige groene bladeren (rattekruid, aberzop, klein spargie). [N 92 (1982)] || tuinwolfsmelk
III-4-3
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kruutsdaag (L387p Posterholt)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24100 |
kruisheer |
kruisheer:
kruusheer (L387p Posterholt)
|
Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30340 |
kruishengsel |
kruisgeheng:
krȳts˲gǝhęŋ (L387p Posterholt)
|
Soort hengsel dat op deuren ramen, luiken of hekken wordt bevestigd ten einde ze draaibaar te maken. Het bestaat uit twee ongelijke delen waarvan het lange, smalle, de 'veer', op de deur en het korte op het kozijn of in de muur wordt aangebracht. Zie ook afb. 60. De woordtypen 'staartgeheng', 'staartscharnier' en 'staartlee' zijn specifiek van toepassing op een hengsel waarvan beide veren even lang zijn. De bout is bij dit soort hengsels doorgaans vastgeklonken. [N 54, 79; monogr.]
II-9
|