30234 |
latei |
latei:
lǝtęj (L387p Posterholt),
lǝtɛj (L387p Posterholt)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
17814 |
laten |
laten:
loate (L387p Posterholt)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
25735 |
laten trekken |
versokkeren:
vǝrsǭkǝrǝ (L387p Posterholt)
|
Het beslag goed laten trekken zodat de versuikering plaatsvindt en de eiwitten omgezet worden. Het werkwoord "laten" werd door de meeste respondenten niet vermeld. [N 35, 38]
II-2
|
23752 |
laten wijden |
laten zegenen:
laote zaegene (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt,
L387p Posterholt,
L387p Posterholt),
zegenen:
zaegene (L387p Posterholt)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32067 |
latnagel |
latnagel:
latnāgǝl (L387p Posterholt)
|
Draadnagel, die wordt gebruikt om latten, zoals die bijvoorbeeld bij het timmeren van een gebint worden gebruikt, vast te zetten. Volgens de respondent uit Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 27/11; ze waren dan dus 2.25 duim (± 5.5 cm) lang. [N 54, 16b; monogr.]
II-12
|
30288 |
lattendeur |
regeldeur:
rēgǝldø̄ǝr (L387p Posterholt)
|
Deur, bestaande uit latten die met een zekere tussenruimte op klampen of op een vergaring bevestigd worden. Zie ook afb. 56. [N 55, 30]
II-9
|
25226 |
lauw weer |
lauw (weer):
lauë (L387p Posterholt),
loom (weer):
loom (L387p Posterholt)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30395 |
laven |
slijtstrippen:
šlītštrepǝ (L387p Posterholt)
|
IJzeren, loden of koperen roeden die op de voorkant van traptreden worden ingelaten teneinde het uitslijten van de houten treden te voorkomen. Ze zijn meestal geribd en worden met houtschroeven op de treden bevestigd. [N 55, 107]
II-9
|
25036 |
lawaai maken |
laweit maken:
lawêjt make (L387p Posterholt),
spektakelen:
sjpektakele (L387p Posterholt)
|
lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
laweit:
lawêjt (L387p Posterholt),
spektakel:
sjpektaakel (L387p Posterholt)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)]
III-4-4
|