e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
merrie meer: mē̜r (Posterholt) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
merrieveulen meerveulen: mē̜rvø̄ǝlǝ (Posterholt) Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b] I-9
mes mets: mets (Posterholt) mes [SGV (1914)] III-2-1
messing mannetje: mɛnkǝ (Posterholt), messing: mɛseŋ (Posterholt) Het vierkante, uitstekende gedeelte aan de zijkant van een plank dat met behulp van een ploegschaaf wordt vervaardigd en sluit in de groef van de volgende plank. [N 54, 132d; monogr.] II-9
messing en groef geschaafd en geploegd: gǝšāft˱ ɛn gǝplōxt (Posterholt) Houtvergaring, waarbij vloerplanken over de lengte met elkaar verbonden worden: in de ene lange zijde van elke plank is een groef geploegd, aan de andere een messing die daarin past. [N 54, 132e] II-9
messingschaaf messingschaaf: mɛseŋšāf (Posterholt) De schaaf van de ploegschaafset waarmee men de messingen schaaft. Zie afb. 43 en ook het lemma ɛmessingɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 68a; N 53, 68c] II-12
mest laden (mest) laden: (Posterholt) Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.] I-1
mest ondiep onderploegen dreeg onderslaan: [dreeg] o.ŋǝršlǭn (Posterholt) De over het land verspreide mest werd in het najaar, wanneer men een akker zodanig beploegde dat hij in de winter goed kon uitvriezen, voorlopig ondergeploegd. In het voorjaar werd de mest, eventueel nadat de wintervoren weer waren teruggeploegd, definitief en diep ondergeploegd bij het zaaiklaar maken van de akker. De met onder- en in- beginnende termen hebben "mest" tot object. De simplicia belken, stroppen, stropen, flatsen, kuiteren en droten betreffen een manier van ondiep ploegen en veronderstellen alszodanig niet "mest", maar "de akker", "een stuk" e.d. als direct object. Dat is waarschijnlijk ook het geval bij de met om- beginnende woorden. Deze termen duiden dus de voor het onderslaan van mest gevolgde ploegmethode aan. Behalve stalmest kan ook een groenbemestingsgewas oppervlakkig worden ondergeploegd. Voor (delen van) varianten die hieronder in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep, ondiep ploegen en onderploegen. [N 11, 44; N 11A, 110a + b; JG 1a + 1b + 2c; monogr.] I-1
mest uitrijden mest varen: [mest] ˲vārǝ (Posterholt) Het begrip "mest uitrijden" heeft in het algemeen een ruimere inhoud dan de meeste woordtypen van dit lemma tot uitdrukking brengen. Het beperkt zich niet tot het vervoer van de mest, maar omvat gewoonlijk alle handelingen die nodig zijn om met kar en paard de mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) in hoopjes op het veld te krijgen. Zo moet ook de term mesten wel worden opgevat. Voor de varianten van het object [mest [JG 1a + 1b add.; N 11, 16; N 11A, 6; A 9, 26 add.; monogr.] I-1
mest van de kar aftrekken (mest) aftrekken: āftrękǝ (Posterholt) Op de akker of in de weide wordt de mest met de mesthaak van de mestkar afgetrokken. Meestal trekt men de mest in hoopjes af. De kar staat dan telkens even stil. Bij de onder A. gegeven termen voor mestaftrekken in het algemeen gaat het meestal om het aftrekken in hoopjes. Termen waarin de vorming van (rijen) mesthoopjes tot uitdrukking komt, zijn onder B. bijeengezet. Men kan de mest ook in een ononderbroken streep op het land brengen, door de kar - terwijl men aftrekt - langzaam voorwaarts te laten gaan (C). Als de kar zo goed als leeg is, wordt de bak opgeslagen. Met de termen onder D. wordt echter vooral het opkippen van de volle kar bedoeld. [N 11, 17; N 11A, 19 + 21; N M, 11 add.; JG 1a + 1b add.; monogr.] I-1