25172 |
nieuwe maan |
duistere maan:
duuster moan (L387p Posterholt),
nieuw licht:
nuuj lich (L387p Posterholt)
|
maan [donkere ~] [SGV (1914)] || schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
nuujaor (L387p Posterholt),
nuujjaor (L387p Posterholt),
nieuwjaarsdag:
nuujjaorsdaag (L387p Posterholt)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)] || [Nieuwjaarsdag]. || Nieuwjaar.
III-3-2
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
verrassen:
verrasje (L387p Posterholt),
Sub NIEUWJAAR: ich kóm dich vrasje.
vrasje (L387p Posterholt)
|
Als eerste gelukkig nieuwjaar wensen. || Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
nuujs (L387p Posterholt),
nŭts (L387p Posterholt)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)] || nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
nusjiêrig (L387p Posterholt)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
nieuwsgierig kijken:
nuusjeerig kieke (L387p Posterholt)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaper:
gaper (L387p Posterholt)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neesten (L387p Posterholt),
niezen:
neeze (L387p Posterholt)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)] || niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
nijptang:
nīptaŋ (L387p Posterholt),
pitstang:
petštaŋ (L387p Posterholt),
vlechttang:
vlɛxtaŋ (L387p Posterholt)
|
In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.]
II-12
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
des niks weerd (L387p Posterholt)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|