33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L387p Posterholt)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
25713 |
opnemen |
opnemen:
opnømǝ (L387p Posterholt)
|
De werkzaamheden van de ambtenaar van financiën voor de bepaling van de te betalen accijnzen. Men stelt daartoe de bierdichtheid of densiteit (soortelijk gewicht) vast met behulp van een vloeistofweger, areometer, bierweger of vochtmeter. Als de weger op gewicht is geijkt, spreekt men van een densimeter, is deze geijkt op procenten suiker, dan spreekt men van saccharometer. De hoeveelheid bier in de ketel kan men peilen met een peilstok. [N 35, 60; monogr.]
II-2
|
32928 |
opper |
huist:
hūš (L387p Posterholt)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
bovenhuid:
baovehuid (L387p Posterholt)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30993 |
oppinnen |
opzwikken:
opšwekǝ (L387p Posterholt)
|
Het voorlopig vastslaan van het overleer na het overhalen. [N 60, 85]
II-10
|
25513 |
oppoken |
oprochelen:
oprǭxǝlǝ (L387p Posterholt)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
18959 |
oprecht |
oprecht:
oprech (L387p Posterholt)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18030 |
oprispen |
oprupsen:
opröpsje (L387p Posterholt),
opstoten:
opsjtoote (L387p Posterholt),
rupsen:
rèùpsje (L387p Posterholt)
|
oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21157 |
oprit |
oprit:
oprit (L387p Posterholt)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19426 |
opruimen |
opruimen:
opruime (L387p Posterholt)
|
Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|