e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

Gevonden: 5728
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
belangrijk, van belang belangrijk: belangriek (Posterholt) van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)] III-4-4
belasting belasting: belasting (Posterholt) de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)] III-3-1
belastingbiljet belastingaanslag: belastingaansjlaag (Posterholt) het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)] III-3-1
belegplaat voorplaat: vø̄rplāt (Posterholt) De voorplaat van een insteekslot waaraan het eigenlijke slot is bevestigd en die op de kant van de deur in het hout wordt vastgeschroefd. Zie ook het lemma 'Insteekslot'. [N 54, 103d] II-9
belijmhamer lijmhamel: līmhāmǝl (Posterholt) Hamer waarvan de kop in een brede staart uitloopt. De belijmhamer wordt gebruikt om overtollige lijm samen met de lucht die tussen het fineer en het lijmoppervlak zit, naar de kanten weg te strijken. Zie ook afb. 166. [N 56, 34; monogr.] II-12
bellen aan het haam kloteren: klōtǝrǝ (Posterholt) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
bellen aan het hoofdstel schellenriem: šɛlǝrēm (Posterholt) Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39] I-10
belofte belofte: belofte (Posterholt) Een belofte. [N 96D (1989)] III-3-3
belofte niet houden niet houden: neet hawte (Posterholt) een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)] III-3-1
beloken pasen beloken pasen: beloken Poasje (Posterholt), blaoke paosje (Posterholt) beloken Paschen [SGV (1914)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)] III-3-3