33320 |
pacht, vruchtgebruik |
pacht:
paxt (L387p Posterholt)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
33333 |
pachtboer |
halfe:
halfǝ (L387p Posterholt),
pachter:
pē̜ ̞xtǝr (L387p Posterholt),
pęxtǝr (L387p Posterholt)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
21690 |
pachten |
pachten:
pɛxtǝ (L387p Posterholt)
|
[S 27; monogr.]
I-6
|
33334 |
pachtersvrouw |
halferse:
halfǝrsǝ (L387p Posterholt),
halfǝršǝ (L387p Posterholt),
pachterse:
pęxtǝrsǝ (L387p Posterholt)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
pad:
pĕd (L387p Posterholt)
|
pad (dier) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
paad (L387p Posterholt),
péétsje (L387p Posterholt),
weg, weggetje:
wêgske, wêgskes (L387p Posterholt)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || pad, paden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
šampəlju̞ŋ (L387p Posterholt),
kroddelenkaas:
kroddelekiès (L387p Posterholt),
kroͅdələkì.əs (L387p Posterholt),
WLD
kròòdelekees (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt,
L387p Posterholt)
|
paddestoel [RND], [SGV (1914)] || Paddestoel met hoed in het algemeen (kamperoen). [N 92 (1982)] || paddestoel, Een eetbare ~ in het algemeen (foens, kampernoelie). [N 92 (1982)] || paddestoel, Een vergiftigde ~ in het algemeen (duivelskaas). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
opgeblazen (dik):
opgeblaoze (L387p Posterholt),
pafferig (dik):
pafferig (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17874 |
pak slaag |
pak slaag:
pak sjléég (L387p Posterholt),
slaag:
sjléég gééve (L387p Posterholt)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
ein nuu pak (L387p Posterholt),
pak (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)]
III-1-3
|