31089 |
pinrasp |
pinrasp:
penrasp (L387p Posterholt)
|
De rasp die men gebruikt om de uiteinden van de pennen aan de binnenkant van de schoen weg te raspen. Zie afb. 66. [N 60, 118d]
II-10
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
pikke (L387p Posterholt)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|
20060 |
pioen |
balroos:
pioenroos
balroos (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt,
L387p Posterholt),
WLD = pioenroos
balroos (L387p Posterholt),
WLD \'= pioenroos\'
balroos (L387p Posterholt)
|
[N 92 (1982)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [N 92 (1982)]
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
keldervarken:
WLD
kelderverke (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kêêr (L387p Posterholt),
pit:
WLD
pit (L387p Posterholt)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
keets:
kedz (L387p Posterholt)
|
[RND 08]
I-7
|
31731 |
plaat |
plaatmateriaal:
plātmatrǝjāl (L387p Posterholt)
|
In het algemeen een groot langwerpig of vierkant stuk hout, eventueel met verschillende lagen. Plaatmateriaal is vaak 122 cm breed; de lengte is meestal afgeleid van deze maat, bijvoorbeeld 122 x 122 cm, 122 x 244 cm, enz. [N 56, 1a]
II-12
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plaats maake (L387p Posterholt)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
ploats (L387p Posterholt)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfoŋ (L387p Posterholt),
plǝfǫŋ (L387p Posterholt),
zolder:
zø̜ldǝr (L387p Posterholt)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|