30330 |
raamhaak |
raamhaak:
rāmhǭk (L387p Posterholt
[(meervoud: rāmhø̜̄k)]
)
|
IJzeren of koperen winkelhaak die op de vleugels van ramen wordt geschroefd om het doorhangen ervan te voorkomen. [N 55, 63]
II-9
|
30309 |
raamhandvatten |
schuifraamgrepen:
šø̄ǝfrāmgriǝpǝ (L387p Posterholt)
|
De handgrepen die op de onderdorpel van het onderraam bevestigd zijn. [N 55, 52a]
II-9
|
30354 |
raamknip |
kanonslotje:
kǝnǫnšlø̜tjǝ (L387p Posterholt),
raamknip:
rāmknep (L387p Posterholt)
|
Schuif die vooral bij klepramen en bovenlichten wordt gebruikt. Het bestaat uit een platte stang van ijzer of koper, de schoot, die schuifbaar in een metalen busje is aangebracht. In het busje is om de schoot een veertje bevestigd. Dit zorgt ervoor dat de schoot, na uitgetrokken te zijn, onmiddellijk in de beginstand terugschiet. [N 54, 97]
II-9
|
30311 |
raampen |
schuifraampen:
šø̄ǝfrāmpɛn (L387p Posterholt)
|
Koperen of ijzeren pen waarmee het onderraam van een schuifraam vastgezet kan worden. De raampen wordt daartoe in een gat gestoken dat, door de raamstijl heen, tot in de sponning van de kozijnstijl is geboord. De pen wordt met een kettinkje aan het belegstuk of de koplat bevestigd om zoekraken te voorkomen. [N 55, 53]
II-9
|
30313 |
raamvleugel |
raam:
rām (L387p Posterholt),
vleugel:
vlø̄gǝl (L387p Posterholt)
|
Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.]
II-9
|
33575 |
raapstelen |
steelraap:
WLD
sjteelraab (L387p Posterholt)
|
De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)]
I-7
|
33271 |
raapzaad |
kruid:
krut (L387p Posterholt)
|
Brassica rapa L. subsp. oleifera. Naam voor het gewas en voor het zaad. Zoals koolzaad is ook raapzaad een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. De knolraap is de vrucht van dezelfde soort die omwille van de knol wordt verbouwd; vergelijk ook het lemma Knolraap.
I-5
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
vrêmd (L387p Posterholt)
|
01; vreemd [SGV (1914)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
leuteren:
leutere (L387p Posterholt),
lullen:
lulle (L387p Posterholt)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] || revelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
rǭt (L387p Posterholt)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|