e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raamhaak raamhaak: rāmhǭk (Posterholt  [(meervoud: rāmhø̜̄k)]  ) IJzeren of koperen winkelhaak die op de vleugels van ramen wordt geschroefd om het doorhangen ervan te voorkomen. [N 55, 63] II-9
raamhandvatten schuifraamgrepen: šø̄ǝfrāmgriǝpǝ (Posterholt) De handgrepen die op de onderdorpel van het onderraam bevestigd zijn. [N 55, 52a] II-9
raamknip kanonslotje: kǝnǫnšlø̜tjǝ (Posterholt), raamknip: rāmknep (Posterholt) Schuif die vooral bij klepramen en bovenlichten wordt gebruikt. Het bestaat uit een platte stang van ijzer of koper, de schoot, die schuifbaar in een metalen busje is aangebracht. In het busje is om de schoot een veertje bevestigd. Dit zorgt ervoor dat de schoot, na uitgetrokken te zijn, onmiddellijk in de beginstand terugschiet. [N 54, 97] II-9
raampen schuifraampen: šø̄ǝfrāmpɛn (Posterholt) Koperen of ijzeren pen waarmee het onderraam van een schuifraam vastgezet kan worden. De raampen wordt daartoe in een gat gestoken dat, door de raamstijl heen, tot in de sponning van de kozijnstijl is geboord. De pen wordt met een kettinkje aan het belegstuk of de koplat bevestigd om zoekraken te voorkomen. [N 55, 53] II-9
raamvleugel raam: rām (Posterholt), vleugel: vlø̄gǝl (Posterholt) Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.] II-9
raapstelen steelraap: WLD  sjteelraab (Posterholt) De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)] I-7
raapzaad kruid: krut (Posterholt) Brassica rapa L. subsp. oleifera. Naam voor het gewas en voor het zaad. Zoals koolzaad is ook raapzaad een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. De knolraap is de vrucht van dezelfde soort die omwille van de knol wordt verbouwd; vergelijk ook het lemma Knolraap. I-5
raar, vreemd vreemd: vrêmd (Posterholt) 01; vreemd [SGV (1914)] III-1-4
raaskallen leuteren: leutere (Posterholt), lullen: lulle (Posterholt) onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] || revelen [SGV (1914)] III-3-1
raat raat: rǭt (Posterholt) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6