| 17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (L387p Posterholt)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
| 18103 |
ringworm |
ringworm:
ringwòòrm (L387p Posterholt)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
belle (L387p Posterholt)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 20792 |
rins |
zuur:
zoer (L387p Posterholt)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
| 21214 |
riool |
goot:
ps. omgespeld volgens Frings.
gø͂ͅt (L387p Posterholt),
riool:
riool (L387p Posterholt)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 21200 |
rit |
rit:
rit (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L387p Posterholt),
ritselen (L387p Posterholt)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 18214 |
ritssluiting |
ritssluiting:
ritssjloeting (L387p Posterholt)
|
Ritssluiting [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
| 24647 |
robinia |
acacia:
WLD
acasia (L387p Posterholt)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (L387p Posterholt),
rŏĕchele (L387p Posterholt)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|