22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatse (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt,
L387p Posterholt),
Sub SCHAATS.
sjaatse (L387p Posterholt)
|
Schaatsen. || Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18243 |
schabbernak |
gek kleed:
gek kleid (pak, enz.). (L387p Posterholt)
|
wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
sjahe (L387p Posterholt)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjeem (L387p Posterholt),
sjéém (L387p Posterholt)
|
schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schaften:
sjafte (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
ungeren:
ŭngere (L387p Posterholt)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
unger:
no. dən øŋər (L387p Posterholt),
ungeren:
ŭnjere (L387p Posterholt)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (L387p Posterholt)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
19900 |
scharnier |
geheng:
gǝhęŋ (L387p Posterholt),
scharnier:
šǝrnēr (L387p Posterholt)
|
Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.]
II-9
|
31910 |
scharnierbeitel |
fitsenbeitel:
fetsǝbęjtǝl (L387p Posterholt)
|
Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.]
II-12
|