e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsen schaatsen: sjaatse (Posterholt, ... ), Sub SCHAATS.  sjaatse (Posterholt) Schaatsen. || Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schabbernak gek kleed: gek kleid (pak, enz.). (Posterholt) wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)] III-1-3
schaden (ww.) schaden: sjahe (Posterholt) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer scheem: sjeem (Posterholt), sjéém (Posterholt) schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schaften: sjafte (Posterholt, ... ), ungeren: ŭngere (Posterholt) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd unger: no. dən øŋər (Posterholt), ungeren: ŭnjere (Posterholt) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: sjanj (Posterholt, ... ) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Posterholt) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharnier geheng: gǝhęŋ (Posterholt), scharnier: šǝrnēr (Posterholt) Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.] II-9
scharnierbeitel fitsenbeitel: fetsǝbęjtǝl (Posterholt) Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.] II-12