24952 |
slib, rivierbodem |
slib:
sjlip (L387p Posterholt)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22469 |
sliepuit |
sliepuit:
sjliep oet (L387p Posterholt),
sliepoet! (L387p Posterholt)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || Sliepuit!
III-3-2
|
18022 |
slijm |
slijm:
sjlieme (L387p Posterholt)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
šlīpštęjn (L387p Posterholt),
zandsteen:
zantjštęjn (L387p Posterholt)
|
De ronde steen die om een as in een draaiende beweging wordt gebracht met behulp van een zwengel. Hij dient voor het slijpen van onder meer beitelbladen. Zie ook afb. 71. Vroeger hing de steen voor de helft in een bak met water en werd hij handmatig voortbewogen. Als slijpsteen werden natuurlijke steensoorten gebruikt. Tegenwoordig wordt vooral gewerkt met elektrisch aangedreven slijpmachines waarin kunstmatig gevormde slijpstenen bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛslijpsteenɛ in Wld II.11, pag. 76.' [N 53, 49a; monogr.]
II-12
|
20502 |
slikken |
slikken:
sjlikke (L387p Posterholt)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
handig:
henjig (L387p Posterholt),
slim:
sjlum (L387p Posterholt),
sjlŭm (L387p Posterholt),
vlot van verstand:
vlót van versjtandj zeen (L387p Posterholt)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || schrander [SGV (1914)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
handige jong:
henjigge joòng (L387p Posterholt)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31774 |
slingerzaagmachine |
slingerzeeg:
šleŋǝrzē̜x (L387p Posterholt)
|
Cirkelzaag waarvan het blad niet haaks op de as bevestigd is. De slingerzaagmachine wordt gebruikt om groeven uit te zagen. Zie ook afb. 22. [N 53, 18; monogr.]
II-12
|
25072 |
slinken, minder worden |
afgrezelen:
aafgreezele (L387p Posterholt),
slinken:
sjlinke (L387p Posterholt)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
sjleip (L387p Posterholt),
sjlip (L387p Posterholt),
sjlup (L387p Posterholt)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|