e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spanlat van de spanzaag spanhout: španhǫwt (Posterholt) Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.] II-12
spannen klemmen: klɛmǝ (Posterholt), spannen: sjpanne (Posterholt) spannen [SGV (1914)] || Twee stukken leer aan elkaar bevestigen met behulp van spanriem en spanblok. [N 60, 54b] II-10, III-1-2
spanriem spanriem: španrę̄m (Posterholt) De leren riem waarmee men de te bewerken schoen of het schoenonderdeel vastklemt op de knie door middel van de voet. [N 60, 57] II-10
spanstokje schamper: šɛmpǝr (Posterholt) Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65] I-8
spantbeen spantbeen: špantj˱bęjn (Posterholt) Elk van de twee schuin oplopende balken van een kapgebint die in de nok samenkomen en aan de onderzijde rusten op de muurbalk. Op de spantbenen worden de gordingen aangebracht. Zie ook afb. 49e. [N 54, 158; monogr.; div.] II-9
spantouw van de spanzaag spantouw: špantǫw (Posterholt) Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.] II-12
spanzaag raamzeeg: rāmzē̜x (Posterholt), spanzeeg: španzē̜x (Posterholt), zeeg: zē̜x (Posterholt) Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.] II-12
spar zilverspar: WLD  zilversjpar (Posterholt) De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)] III-4-3
sparen sparen: sjpaare (Posterholt) bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] III-3-1
spartelen spartelen: sjpartele (Posterholt) spartelen [SGV (1914)] III-1-2