30927 |
strop |
strop:
štrop (L387p Posterholt)
|
De lus aan een laars of schoen om deze op te trekken. Een strop of lus kan zowel van leer als van stof zijn. Stroppen zitten aan de achterkant vast aan de achterbies, aan de glijbies of aan beide; of ze vormen met één van deze twee of met alletwee één geheel (Kn√∂fel I, pag. 159). [N 60, 20]
II-10
|
18442 |
strop [wld ii.10, p. 26] |
strop:
sjtrop (L387p Posterholt)
|
Een lus aan de hiel van bottines, om het aantrekken te vergemakkelijken (strop, trekker, litse?) Vgl. tek. 206b. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18251 |
stropdas |
schlips (du.):
sjlieps (L387p Posterholt)
|
stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30965 |
stroppen |
stroppen:
štrø̜jpǝ (L387p Posterholt)
|
Gezegd van een schaaf die niet vlot vooruitgaat door een ophoping van houtkrullen in het spouwgat, tussen de dekbeitel en het schaafblok of tussen de schaafbeitel en de keerbeitel. [N 53, 113a-c]
II-12
|
33127 |
strowalm |
schoofstruu:
šǫu̯fštrø̄ (L387p Posterholt)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
33128 |
strowis |
struuwis:
štrø̜̄wø̜š (L387p Posterholt)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
19394 |
strozak |
strozak:
sjtreuzak (L387p Posterholt)
|
Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
WLD
sjtruuk (L387p Posterholt)
|
De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17851 |
struikelen |
struikelen:
sjtruukele (L387p Posterholt),
vallen:
valle (L387p Posterholt)
|
struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24764 |
struikhei |
bezemhei:
bessemhei (L387p Posterholt),
WLD = struikhei
bessemhei (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
drooghei:
dreughei (L387p Posterholt),
WLD
dreughei (L387p Posterholt),
WLD = struikhei
dreug-hei (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
hei:
WLD
hei (L387p Posterholt)
|
struikhei [N 92 (1982)] || Struikhei (calluna vulgaris). Een 20 tot 100 cm laag heestertje; de bladeren zijn smal en ongesteeld, ze bevinden zich in 4 rijen en zijn niet afvallend; de bloemen bevinden zich in rijke trossen en zijn naar één kant gericht, meestal rozerood of paars va [N 92 (1982)] || struikheide
III-4-3
|