21729 |
struikrover |
struikrover:
sjtroekruiver (L387p Posterholt)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18072 |
struma |
struma:
sjtriema (L387p Posterholt)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30557 |
stucadoor |
pleisterder:
plēstǝrdǝr (L387p Posterholt)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
25138 |
stuifsneeuw |
stuifsneeuw:
sjtuufsjnee (L387p Posterholt)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
sjtuufzandj (L387p Posterholt),
vliegzand:
vleegzandj (L387p Posterholt)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24598 |
stuifzwam |
kroddelenkaas:
WLD
kròòdelekees (L387p Posterholt)
|
Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22362 |
stuiken |
kuiltjesmijten:
Sub KNIKKEREN.
kuulke sjmiete (L387p Posterholt),
kulsen:
køͅlsjə (L387p Posterholt),
putjetikken:
Sub KNIKKEREN.
pötsje tikke (L387p Posterholt),
stuiken:
ps. invuller heeft geen antwoord op de zin gegeven.
sjtoĕkke (L387p Posterholt)
|
Bep. knikkerspel, waarbij de knikker met de duim in een kuiltje gemikt wordt. || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|
22917 |
stuiken add. |
kuiltjemijn spelen:
Sub KNIKKEREN. *: verouderd.
kuulkemien sjpele (L387p Posterholt)
|
Knikkerspel: wie de laatste in het kuiltje had, mocht de knikkers houden.
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
toevallen:
toevalle (L387p Posterholt),
toevalle höbe (L387p Posterholt)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartje:
sjtertsje (L387p Posterholt)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|