21381 |
tolgaarder |
tolwachter:
tolwachter (L387p Posterholt)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17859 |
tollen |
draaien:
drèje (L387p Posterholt)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
WLD = tomaat
temaat (L387p Posterholt)
|
tomaat [N 92 (1982)]
I-7
|
22658 |
toneelspel |
spel:
sjpel (L387p Posterholt),
toneel:
Sub TONEEL. Var.: teneel.
toneel, təneel (L387p Posterholt),
toneelstuk:
Sub TONEEL.
toneelsjtök (L387p Posterholt)
|
[Toneelstuk]. || Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)] || Toneelspel.
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten zien:
laote zeen (L387p Posterholt),
tonen:
tuinen (L387p Posterholt),
wijzen:
wiezen (L387p Posterholt)
|
tonen [SGV (1914)] || tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
pluis:
pluis (L387p Posterholt),
tong:
tong (L387p Posterholt),
tǫŋ (L387p Posterholt)
|
De leren lap in rijgschoenen die de wreef bedekt. [N 60, 24] || tong [DC 01 (1931)]
II-10, III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
pluis:
Vgl. WLD II.10, p.25
pluis [?} (L387p Posterholt),
tong:
tong (L387p Posterholt),
toong (L387p Posterholt)
|
De leren lap in rijgschoenen, die de wreef bedekt (tong) Zie bij tek. 3. [N 60 (1973)] || een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
30323 |
tongnaald |
tongnaald:
toŋnǭlj (L387p Posterholt)
|
Naald van bepaalde vorm die op de zijkant van de vleugelstijlen van tweevleugelramen bevestigd is. Zie afb. 58a. [N 55, 47]
II-9
|
25850 |
tonnen |
vullen:
vølǝn (L387p Posterholt)
|
Het bier in tonnen of vaten doen. [N 35, 90; monogr.]
II-2
|
32055 |
toognagel |
wringijzer:
vreŋīzǝr (L387p Posterholt)
|
De ijzeren nagel waarmee de twee delen van een pen-en-gatverbinding bij elkaar worden gedreven. Zie ook afb. 141. [N 54, 64e; monogr.]
II-12
|