19646 |
bloemperk |
bloemenhof:
bloomehoaf (L387p Posterholt),
bloemenperk:
bloomeperk (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
30210 |
blokkeel |
blokkeel:
blǫkkēl (L387p Posterholt)
|
Doorgaans dubbel uitgevoerd balkje dat de kreupele stijl en het spantbeen, respectievelijk de borstwering met elkaar verbindt. Zie ook afb. 49g. [N 54, 153]
II-9
|
31824 |
blokschaaf |
blokschaaf:
blǫkšāf (L387p Posterholt)
|
In het algemeen een korte schaaf, met of zonder keerbeitel, die bestaat uit een rechthoekig schaafblok met een rechte zool. Zie ook afb. 32. Houtbewerkers gebruiken twee soorten blokschaven: de ruwe blokschaaf en de fijne blokschaaf. Zie ook deze twee lemmata. [N 53, 54; N G, 35a; monogr.]
II-12
|
30396 |
bloktrede |
bloktrede:
blǫktrē̜ (L387p Posterholt)
|
De eerste trede van een trap, doorgaans vervaardigd uit een massief houten blok. [N 55, 108]
II-9
|
19323 |
bluf |
stoefen:
[=lm. opscheppen?, RK]
sjtoeffe (L387p Posterholt)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30027 |
blusbak |
lesbak:
løš˱bak (L387p Posterholt)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
17881 |
bluts |
bluts:
blutsj (L387p Posterholt)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsje (L387p Posterholt),
blötsje (L387p Posterholt)
|
blutsen [SGV (1914)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
bluts:
WLD
blutsj (L387p Posterholt)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
bobbel:
boebel (L387p Posterholt),
vroebel:
vroebel (L387p Posterholt)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|