18867 |
woede |
gift:
gif (L387p Posterholt)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21874 |
woekeren |
woekeren:
woekere (L387p Posterholt)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
wregelen:
vreigele (L387p Posterholt)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goĕnsdig (L387p Posterholt),
goonsdig (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
21131 |
woest, wild rijden |
crossen (<eng.):
krosse (L387p Posterholt)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
keelgebit:
kēlgǝbēt (L387p Posterholt)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
muts:
mötsj (L387p Posterholt)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
wòònj (L387p Posterholt)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23337 |
wonder |
wonder:
wŏĕnjer (L387p Posterholt)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23919 |
wonderdoener |
wonderdoener:
wòònjerdooner (L387p Posterholt)
|
Een wonderdoener. [N 96D (1989)]
III-3-3
|