20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de borst geven:
de bòòrsj gaeve (L387p Posterholt),
de bórs gaeve (L387p Posterholt)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L387p Posterholt)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
30207 |
zolderbalk |
spantbalk:
špantj˱balǝk (L387p Posterholt)
|
Balk die van muur tot muur loopt en de basis vormt voor het gebint. Zie ook afb. 49d. [N 54, 164]
II-9
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (L387p Posterholt)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerinetje (<fr.):
pelderienke (L387p Posterholt)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomerkleijer (L387p Posterholt),
zomerse kleren:
soomerse kleier (L387p Posterholt)
|
zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23765 |
zon- en feestdagen |
zondagen:
zòòndige (L387p Posterholt)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
zondag:
zòòndig (L387p Posterholt)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag houden:
zòòndig hawte (L387p Posterholt)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagsmissaal:
zondigsmissaal (L387p Posterholt)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|