23954 |
deugdzaam |
goed:
good zêên (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
Deugd. [N 96D (1989)] || Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
deugneet (L387p Posterholt),
lummel:
lummel (L387p Posterholt),
warslap:
wèèrsjlap (L387p Posterholt)
|
deugniet [SGV (1914)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
dumpel:
dumpel (L387p Posterholt)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (L387p Posterholt)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
30346 |
deur-, vensterfits |
flachfits:
flaxfets (L387p Posterholt)
|
Soort scharnier waarmee een deur of raam draaibaar met het kozijn verbonden wordt. De fits wordt ingelaten in de stijl en in het kozijn en met houtschroeven of spijkers vastgezet. Volgens de invuller uit Q 193 bezat de 'fits' een uitneembare as. Zie ook afb. 63. [N 54, 86; monogr.]
II-9
|
30343 |
deurhengsel |
haakgeheng:
hǭk˲gǝhęŋ (L387p Posterholt)
|
Hengsel dat bij het afhangen van opgeklampte deuren wordt gebruikt. Het deurhengsel wordt in de regel van een contraplaat voorzien die aan de binnenzijde van de deur wordt aangebracht. De verbinding van hengsel met contraplaat geschiedt door slotschroeven die in het midden van elk van de planken van de deur worden bevestigd. De duim van het hengsel komt midden in het voorvlak van de kozijnstijl. [N 54, 81a]
II-9
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
klink (L387p Posterholt)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
deurkruk:
dø̄ǝrkrø̜k (L387p Posterholt),
klink:
kleŋk (L387p Posterholt)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
31810 |
deurschaafbok |
slede:
slede (L387p Posterholt)
|
Houten of metalen steun waarin grote, vlakke werkstukken zoals deuren, rechtop kunnen worden gezet, zodat ook de smalle zijden ervan bewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 30. [N 53, 213]
II-12
|
25878 |
deurtje |
deurtje:
dȳrkǝ (L387p Posterholt)
|
Het ijzeren deurtje waardoor het vuur gestookt kan worden. [N 57, 8c]
II-2
|